minister drs. Dreutel
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam
dreutel zn. ‘keutel; teut; kleuter’
Vnnl. dreutel ‘keutel’ [1599; WNT dreutel I]; nnl. dreutel “hoopje drek, anders keutel; in den gemeenen spreektrant ook een kleine mannetje: hij is een regte dreutel” [1801, Weiland], dreutels (mv.) ‘kleine kinderen’ [ca. 1850; WNT keutel], dreutel ‘klein persoon’ [1898; WNT trut II], dreutel ‘onhandig persoon, teut’ [1897; WNT dreutel II].
Wrsch. naar het voorbeeld van → keutel gevormd bij → dreet of → drol.
De betekenis ‘talmer’ moet zijn ontstaan onder invloed van het werkwoord → dreutelen. Bij de ontwikkeling naar de betekenis ‘kleuter’ heeft wrsch. de associatie met de zn. → peuter, → kleuter en → dreumes een rol gespeeld, al zal de associatie ‘klein en rond’ van de betekenis ‘keutel’ hebben meegewerkt (zie voor een vergelijkbare associatie → dreumes). (Bron: etymologiebank)
Afbeeldingen
Boek: Koning Hollewijn en de onthulling
In dit verhaal is hij voorzitter van de Ontspanningsvereniging van Oud-Rode Voorlieden
Boek: Koning Hollewijn en het wereldeinde
minister Dreutel legt de zorgelijke situatie rond de rijksfinanciƫn voor aan Koning Hollewijn.
Boek: Koning Hollewijn en de verjongingskuur
als blijkt dat koning 'oud' wordt, snelt drs Dreutel naar de dokter voor raad