‹ Terug naar overzicht

Olle Kapoen band 02

Staat: nieuw
Uitgever: Uitgeverij Boumaar
ISBN: 90 73836 18 2

Aanvullende informatie

Er was eens een meisje dat voluit Afine Kornélie Dik heette. Maar aan Afine had ze een hekel omdat die naam verkort werd tot Aafje of
Fien, en dat vond ze lelijk klinken. Trouwens: op school werd ze geplaagd met haar achternaam, terwijl ze helemaal niet dik was.
Daarom voegde ze er een 'c' aan toe en noemde zichzelf voortaan Phiny Dick. Ze was het enige kind van haar ouders - en omdat haar vader bijna altijd weg was (hij was kapitein op een schip dat lange zeereizen maakte) en haar moeder vaak uitging, was ze veel alleen in huis. Ze wist niet beter en daarom deerde haar dat niet zo. Bovendien had ze een boek: 'De sprookjes van moeder de gans', en daar stonden prachtige prenten in waar ze lang en graag naar keek. Het waren Gustave Doré's illustraties bij verhalen zoals Blauwbaard, Roodkapje, De Phiny Dick omstreeks de tijd dat, gelaarsde kat en Assepoester; prachtige houtgravures waarin de Pom, Verk en Fop schreef natuur een grote rol speelde. In gedachten kon Phiny dwalen in de plaatjes van duistere wouden, wijdse landschappen en rotspartijen en in haar fantasie beleefde ze daar van allerlei.
Toen ze naar school ging, kreeg ze minder tijd voor die dagdromerijen - maar de herinnering eraan bewaarde ze. Zoals dat nu eenmaal gaat in het leven, leerde ze een jongeling kennen, Hij was weliswaar geen koningszoon - zoals je die in sprookjes ontmoet - maar wèl een tekenaar die verhalen kon vertellen en die haar vaak mee uit wandelen nam in een bos, vlakbij het huis van haar ouders. Daar vlochten zijn fantasie en haar fantasie zich ineen en zo werd Marten Toonder (want zo heette hij) toch haar prins. Ze trouwden en leefden nog lang en gelukkig.
Ja - gelukkig waren ze, hoewel ze het in de eerste jaren van hun huwelijk niet rijk hadden en een oorlog dreigend dichterbij kwam. Hij tekende verhalen en zij ging verhalen schrijven. Haar eerste boek ging over de avonturen van twee poezen en speelde zich af in de kattenwereld.
Er kwam geen mens aan te pas. Want de wereld van de mensen is hard en heeft weinig begrip voor de natuur. Terwijl het logisch is dat poezen hun eigen taal met elkaar spreken en veel dichter bij de vrijheid en de schepping leven dan wij.
Dat boek droeg de titel Miezelientje en Prinses Rosmarijn. Ze vond er meteen een uitgever voor en het werd een groot succes. Recensenten schreven er heel aardig over en in totaal kwamen er vijf herdrukken van uit - de laatste in 1971, drieëntwintig jaar nadat ze het geschreven had. Dat schrijven beviel haar. Het maakte de herinneringen aan haar jeugddromen wakker en stelde haar in staat om zich terug te trekken in de wereld die haar zo aan- trok - de wereld van de krachten en wezens in de natuur die hun eigen leven leiden. Geen wonder dat haar vol-
gende boek over Pijper, het bosmannetje ging. Pijper had zijn huisje gemaakt in een paddestoel en tot zijn kennissen behoorden Hommel, de bij en de waterjuffers Annabella, Annemarie, Miabella en Rosemarie

Bosmannetjes zijn anders dan aardmannetjes, en kabouters zijn wéér anders - dat ontdekte Pijper toen hij er op uit trok. En dat ontdekten Phiny's lezers ook, toen ze haar volgende boek van Pom, Verk en Fop in het begin van 1941 uitbracht. Pom was een kabouter die in de Vijf-Vinger-Eik een gezellig huisje had en die samen met Verk - een aankomende ever -, Fop - een verdwaald hondje -, Uil - een uil - en Kras - een kraai -avonturen beleefde zoals je die alleen in een bos beleven kan. Phiny heeft in die sfeer nog meer boeken geschreven, waarvan ik alleen Suizebol en Bijdepink noem, omdat dat ook over kabouters ging. Maar op Pom kom ik nog even terug. Want die was familie van Olle Kapoen - dat is duidelijk. Pom is, denk ik, verhuisd. Hij hield nu eenmaal van rust en om zijn bos heen werd het langzaamaan rumoeriger. Dat kwam door de mensen die zich steeds meer gingen opdringen. Bovendien was Pom geen Rompelsmannetje, en Olle Kapoen en diens vriend Puk Toffel wèl. Rompelsmannetjes zijn wat handiger en hebben meer durf - en daarom liep Olie Kapoen niet hard weg als hij een menselijk wezen zag. Net zo min als Verk en Uil, die in Poms bos bleven wonen en die tot de vaste kennissen van Olle Kapoen gingen horen.
In haar inleiding tot de stripverhalen over Olle Kapoen en Puk Toffel schreef Phiny: "Ik weet dat ze er een beetje vreemd uitzien. Dat komt doordat het geen gewone mannetjes zijn. En omdat het natuurlijk mogelijk is, dat niet iedereen ze zo goed kent als ik"
Dat is absoluut waar. Phiny kende ze beter dan wie anders ook. Ze hoefde haar ogen maar te sluiten, en de wereld van Olle Kapoen werd haar wereld. En ze hoefde haar ogen maar te openen, en ze kon er over vertellen in woord èn beeld. (Want na verloop van tijd was ook zij begonnen met tekenen en was haar Marten begonnen met schrijven; zo gaat dat nu eenmaal als een prins en prinses met elkaar trouwen).
Het was aan Phiny's ogen te zien dat ze méér opmerkten dan wat wij 'de werkelijkheid' noemen.
Haar ogen keken naar buiten en naar binnen; ze keken door je heen en ontdekten van allerlei in je en achter je. Ze zag, ze zag wat jij niet zag.
Die ogen heeft ze in 1990 voorgoed gesloten. Maar de kabouters Pom, Suizebol, Bijdepink, Olle Kapoen en Puk Toffel leven nog steeds, ergens waar wij ze niet kunnen zien. Of misschien toch wel - als we maar genoeg in de natuur geloven.

Haar zoon Eiso

Afbeeldingen

6LfXCtQZAAAAACfehZwS12RYNcGbtmv3icZDON0b