Olle Kapoen band 01
Staat: nieuw
Uitgever: Uitgeverij Boumaar
ISBN: 90 73836 29 8
Aanvullende informatie
Tijdens de voorbereiding van dit deel van de volledige uitgave van Olle Kapoen heeft de redactie gebruik moeten maken van foto's uit de kranten- leggers van de Koninklijke Bibliotheek. Het betreft de verhalen alle Kapoen en de Gestoken Kroon, het Lelijke Monstertje en de eerste zes stroken van de Sleutel van de Bibelebontse Berg.
Dit betekende een aanzienlijke hoeveelheid werk mèèr dan alleen het schoonmaken en rasteren van de originele stroken. (Een ander verhaal
waarvan de originele stroken ontbraken, is op deze manier al gepubliceerd in band 2) Hoewel van ruim 3 verhalen de originele stroken niet meer beschikbaar zijn, kunnen zich toch onverhoopt problemen voordoen: vocht. Bij het scannen van stroken die door vocht aangetast zijn, wordt een tekening onherkenbaar. In die gevallen blijven we de Koninklijke Bibliotheek raadplegen voor het beste resultaat.
Voor de oplettende lezers onder ons …
Op pagina 87 begint het verhaal van Olle Kapoen en de Gouden Appels met een heel klein verhaalfoutje erin. Ziet u wat? Van de hele verhalen-reeks wordt iedere strook voor deze complete editie opnieuw gerasterd. Een enkele keer blijkt dat niet op een consistente manier te zijn geda~n, of maken we zelf een foutje. Oneffenheden corrigeren we zoveel mogelijk onder het motto: 'Zoek de 7 verschillen?', een
bekend concentratiespelletje dat dagelijks in diverse kranten verschijnt. Als lezer moet u dat niet doen, 't verslapt de aandacht enigszins van de spannende avonturen die Olle, Puk, Verk en Uil in dit boek beleven. Met dank aan Uil die alle aantekeningen keurig in zijn kookboek noteerde en zijn goedbevinden gaf aan deze uitgaven: "Ik ben het met jullie eens!
Thuis heb ik mijn kookboek nagekeken en weet het beter dan de redactie". Dat vonden wij tenslotte ook.
De redactie i.s.m. Uil
Er was eens een tijd waarin de mens één was met de natuur. Dat was de tijd van de goede en de boze krachten, van tovenaars en heksen, van vervloekingen en heilspreuken, van goden en van godinnen - en van De Kleine Volkjes. In die dagen ontstonden de vertellingen die van generatie op generatie werden doorgegeven. Toen wist de mens nog dat de natuur haar eigen bestaan leidde, haar eigen talen sprak en over
haar eigen zintuigen beschikte. Hij vond het een vanzelfsprekend gevolg van die ene, alles omvattende wet: de wet van schepping en ontbinding, van begin en einde, van leven en dood. Niemand twijfelde er aan dat er wezens bestonden die niet waarneembaar waren. Daar leefde men in vrede mee. En ik neem aan dat de mens zo nu en dan zelfs een handje werd geholpen door de Volkjes. Want die beschikten over buitengewone gaven.
Daarna kwam de tijd waarin men meer waarde ging hechten aan het wetenschappelijk denken dan aan het gevoel; de tijd waarin men meer vertrouwde op de materie dan op de geest. In onze grootheidswaanzin en onze overbevolkingsdrift wilden we de natuur aan ons onderwerpen; hij stond onze drang naar levensruimte in de weg. Ons groeiende ongeloof bedreigde het voortbestaan van De Kleine Volkjes, en ze zochten een heenkomen naar rustiger, veiliger streken. Zo ontsnapten ze aan psycho-analyses, biopsies en 'dissecties en werden ze een raadsel.
Nu, vandaag, is de mens zó ver van de natuur verwijderd dat hij alleen nog gelooft in wat verklaard kan worden. Zijn vijfde zintuig, dat van het gevoel, is afgestompt - en daardoor heeft hij de kabouters, kobolden, dwergen, aardmannetjes, trollen, gnomen, alven, elfjes, feeën of hoe hij ze ook noemt, verbannen naar de sprookjes en de folklore, of ze versteend in de tuin neergezet.
Als de minister een nieuwe spoorlijn overweegt, als de gemeenteraad een nieuwe buitenwijk bespreekt, als de architect een nieuwe autosnelweg door een bos tekent, is er geen adviseur, geen wethouder, geen aannemer die vraagt: "En de kabouters dan?" Er is niemand die het voor ze opneemt, niemand die hun belangen verdedigt, niemand die hun belang erkent. Het gevolg is dat de laatste gebieden waar ze nog voortbestaan, worden bedreigd door platstrijkende bulldozers, door beton-, grint- en cementstrooiers en door onze lucht-, water- en bodemvervuiling.
De Kleine Volkjes vormen een bedreigde soort. Het is onbekend hoeveel van hen samen met hun taal, gebruiken en eigenschappen vervreemd, weggepest en uitgeroeid zijn door de opmars van wat wij 'onze beschaving' noemen; maar ik vrees het ergste. Zijn ze dan zo belangrijk voor ons, de kabouters? Ja. Want ze vormen de schakel tussen de mens en de natuur. Ze hebben kennis van elementen en aardstralen, ze zien de tekenen die de gewassen geven, ze hebben hun banden met het dierenrijk.
Wie het gevoel voor ze openstelt, kan veel van ze leren over de natuur om zich heen en dus over de natuur in zichzelf. Wie naar ze wil en kan luisteren, kan van ze leren dat instinct en intuïtie misschien wel even waardevol zijn als verstandelijk denken en beredeneren.
Er zijn nog mensen die vermoeden dat er kabouters bestaan. Dat zijn vaak degenen die op hun gevoel afgaan - zoals kleine kinderen en sommige, èchte kunstenaars. Of Phiny Dick een kunstenares was, kan en mag ik niet beoordelen want ik ben zèlf een van haar creaties. Maar ik weet wèl dat ze in staat was om zich uit onze alledaagse werkelijkheid terug te trekken en zich een beeld te vormen van een heel andere
maatschappij waarin dieren en kabouters de hoofdrol speelden. Die samenleving was niet wreed en vernietigend als de onze, maar eenvoudig en rechtvaardig. Het was haar interpretatie van het kabouterbestaan - een geïdealiseerde wereld waarin zelfs plaats was voor mensen.
Ze heeft er met haar 'Olle Kapoen' een vorm aan gegeven die we kunnen herkennen. Want ergens, heel diep van binnen, dragen velen van ons de verre herinnering aan die wereld met ons mee.
Phiny's zoon Eiso