Toonder in Leiden
Staat: als nieuw
Uitgever: Hans Edink
ISBN: 978 90 7573 700 4
Aanvullende informatie
Inleiding
Woensdag 24 maart, in het jaar 1936, was een dag waarop een grijs wolkendek zich traag van west naar oost over het land zeulde. De schemering viel dan ook eerder en sneller, en al spoedig was de aarde in een sombere duisternis gehuld. Het was echt een avond om de overgordijnen vroeg te sluiten en naar bed te gaan zodra Hilversum 2 haar laatste programma - de Symphonie Fantastique van Berlioz - om tien voor elf afsloot. De late fietser die de Warmonderweg in reed, zal dan ook niemand zijn opgevallen. Bij huisnummer 19 stapte hij af, ontknoopte een koffertje van zijn bagagedrager, en stapte daarmee naar de woning. De voordeur werd door een bleke, bebrilde jongeman
geopend. Binnen, bij de trap, stond een tweede jonge twintiger.
'Welbooren, ' stelde deze laatste zich met diepe stem voor. 'Ebes,' sprak de bezoeker terwijl hij zich naar boven begaf, de anderen beneden achterlatend. Zesendertig minuten voor middernacht klonk er vanaf de eerste verdieping een mekkerende kreet, gevolgd door
weemoedig gehuil. Over dat tijdstip bestaat geen twijfel, want de beide wachtenden hadden ieder een geleende stopwatch, die ze bij het horen van deze geluiden tot stilstand brachten. Even later verscheen iemand bovenaan het trappengat. 'We hebben een zoon,' verklaarde deze plechtig.
Die zoon, dat was ik. En mijn aankondiger, dat was Marten Toonder. De fietser was Henk Ebes, die de volgende dag zijn examen geneeskunde moest afleggen. Dit was de eerste bevalling in zijn loopbaan. De bebrilde jongeman was mijn oom Jan Gerhard, die zich interesseerde in astrologie en die, dankzij zijn tijd registratie, mijn geboortehoroscoop kon gaan samenstellen. De ander was Henri Welbooren, die een carrière als zanger ambieerde en een kamer bovenin het huurhuis van mijn ouders betrok.Zuster G. van der Eist bleef buiten beeld; ze was in de
kraamkamer doende om mijn gewicht vast te stellen, me een luier om te doen en me presentabel te maken. En daar was natuurlijk ook mijn moeder, Phiny, die mij, achtponder, op deze wereld had gezet nadat ze me maandenlang liefdevol met warmte, geborgenheid en veiligheid had omringd.
Dat ik een kreet uitte toen ik plotseling in de kille, blote buitenwereld belandde, is daarom misschien niet verwonderlijk. Als ik de spraakkunst meester was geweest, had ik in plaats van een schreeuw wellicht geroepen: '0, nee! Niet in Leiden!'. Of daarentegen: 'Heerlijk! Aan de goede kant van de Warmonderweg!' - de gemeentegrens tussen Leiden en Oegstgeest volgt immers het midden van die straat. Of hield die kreet in: 'Nee - niet nu!'? Want er waren vele voortekenen dat er een nieuwe wereldoorlog in aantocht was - en wie wil daar nu in terechtkomen?
Die interpretaties van mijn eerste kreet gaan ervan uit dat mijn geest rondzwierf en rondkeek, alvorens uiteindelijk te belanden in een pasgeborene die hem veelbelovend leek: een zoon van Marten Toonder en Phiny Dick. Aan de andere kant: het is net zo goed mogelijk, dat mijn zieltje bij mijn verwekking in een willekeurig embryo terecht kwam. Dat zou de paus in het Vaticaan gelijk geven, en de astrologen ongelijk.
Maar daarover een andere keer - tenslotte hadden we het over mij. Terecht. Want in de daaropvolgende dagen en weken vormde ik het centrum waar alles in de woning om draaide. De oudtantes Toos en Fien kwamen helemaal uit Rotterdam om kennis met me te maken. En oom Kees, die geen oom, maar één van mijn opa's was, bezocht me. En ook mijn èchte oom, Jan Gerhard, die mijn horoscoop had getrokken en daaruit concludeerde dat ik alle capaciteiten had om een uitmuntende dominee te worden. Mijn beide oma's bezochten me, en 'Vader' (die ik later altijd zo aansprak omdat Marten en Jan Gerhard hem zo noemden), zodra hij zijn schip veilig van Zuid-Amerika naar Nederland terug had gebracht. En ik maar proberen te glimlachen. Want dan ging de visite kirren, en dat vond ik een aangenaam geluid.
Met mijn moeder ging het goed. Mevrouw herstelt zich snel, noteerde kraamverpleegster G. van der Eist in haar journaal, dat ik nog steeds bezit zodat ik er naar waarheid uit kan citeren. En mijn vader, Marten? Die ging de ochtend na mijn geboorte als gewoonlijk weer naar zijn werk bij de Leidsche Rotogravure op het Galgewater. Hij zal wallen onder de ogen hebben vertoond, want ik had hem niet veel laten slapen. En de kwaliteit van de tekeningen die hij voor die drukkerij/uitgeverij maakte, zal daar waarschijnlijk onder geleden hebben. Maar hij
had geen keus. Zwangerschapsverlof voor mannen bestond nog niet, er heerste een economische depressie en men moest allang blij zijn dat men een baantje had en niet aan hoefde schuiven in de rij voor de gaarkeuken.
Zijn loon was karig - en daarom was hij gedwongen om 's avonds wat bij te verdienen. Voor een groep provinciale kranten tekende hij dan, samen met Phiny, de strip Thijs IJs. Maar nu lag zijn vrouw in bed, en door mijn late aankomst had hij bovendien een avond verloren, zodat hij op het schema achter dreigde te raken. Meneer ziet er vermoeid uit, schreef mejuffrouw Van der Eist nauwgezet nadat hij thuis was gekomen. Geen wonder.
Hoe het hem in zijn 'Leidse periode' verging, kunt u in dit boekwerkje lezen, zodat ik daar niet verder op in zal gaan. Maar ik wil deze inleiding graag besluiten met iemand die ik al eerder noemde: Henri Welbooren, die bij ons inwoonde en daarom, wanneer nodig, als babysit fungeerde.
Jaren later kwam ik hem een heel enkele keer tegen als ik bij mijn grootmoeder logeerde. Ze woonde in Oegstgeest, en hij werd haar buurman in een twee-onder-een-kapwoning met een rieten dak. Daar gaf hij zangles aan jongelingen, waarbij hij een voorbeeld stelde door met zijn doordringende basstem variaties op de toonladder ten gehore te brengen. Weer vele, vele jaren later, in 1968, stapte ik op een avond uit het rusthuis - ook aan de Warmonderweg - waar oma Toonder inmiddels verbleef. Op straat liet een oudere heer zijn hondje uit, en ik meende hem te herkennen.
'Meneer Welbooren?' zei ik twijfelend terwijl ik met mijn 1.78 meter lengte, snor en bril, op zijn pad trad. 'Ja?' antwoordde hij op zijn hoede.
'Weet u niet meer wie ik ben?' vroeg ik. 'U hebt me anders vaak een luier omgedaan.' De blik vol ontreddering, onthutsing en verbijstering die hij me toewierp, zal ik nooit vergeten ...
Brussel, 26 februari 2012
Eiso Jan Gerhard Toonder