De avonturen van Panda deel 37
Staat: nieuw
Uitgever: Uitgeverij Cliché, Maarsen
ISBN: 978 94 92904 13 3
Aanvullende informatie
Inleiding
De verhalen uit deze band stammen uit de jaren 1982-'83 en zijn, net als de verhalen uit de vorige drie delen, van de hand van Piet Wijn. Deze was in 1947 gaan werken voor de Toonder Studio's. Zijn eerste dierenstrip was Holle Pinkel, die Andries Brandt in 1961 bedacht had en die Wijn van 1962 tot 1964 tekende. De strip verscheen aanvankelijk als krantenstrip in regionale kranten en daarna in kleur in het
weekblad De Spiegel. In de Panda-verhalen van Wijn is vaak dezelfde sprookjesachtige sfeer terug te vinden als in zijn Holle Pinkel-dagstrips.
Piet Wijn tekende de Panda-strip vanaf 1970 op scenario van Eiso Toonder, die aanvankelijk de onderteksten verzorgde. In 1977 nam Wijn de Panda-strip volledig over. Het werd een ballonstrip en zowel teksten als tekeningen waren van Wijns hand. De afspraak was dat de figuur Joris Goedbloed niet meer in de strip zou voorkomen, omdat Marten Toonder hem in de Bommel-strip wilde gebruiken. Piet Wijn creëerde daarop een eigen Panda-wereld met diverse nieuwe personages.
Een aantal ingrediënten uit de Panda-reeks werd wel behouden, zoals de bediende jollipop en Panda's woning huize Hobbeldonk, die in 1951 bedacht waren door Jan Gerhard Toonder (en getekend door Ben van Voorn). Ook de detective Pat O'Nozel (een creatie uit 1953 van Lo Hartog van Banda en Ben van Voorn) keert regelmatig terug. In deze band heeft hij een klein rolletje in Panda en de nieuwe ijstijd. Een andere constante in de strip is professor Kalker, in 1947 bedacht door Marten Toonder zelf (Panda en de professor, PV5, getekend door Wim Lensen).
Naast deze oude getrouwen creëerde Wijn een groot aantal nieuwe figuren, die algauw tot de vaste cast zijn gaan behoren. Met name de dief Mispel, geïntroduceerd in Panda en de spiegelbloemen (PV142, 1978), komt regelmatig terug. Net als zijn voorganger Joris Goedbloed is hij niet altijd zo slecht als hij zou willen zijn, al is hij een minder gelaagd personage. Uit hetzelfde verhaal stammen graaf Hannibal en zijn bediende Pinneman, die regelmatig terugkeren' - ook in dit deel. In de Panda-verhalen van Wijn komt een aantal artsen voor, van wie dokter Spikkel, geïntroduceerd in Panda en de meesterverjonger (PV150, 1980), een steeds grotere rol gaat spelen. In de Holle Pinkel-strip kwam een dokter met dezelfde naam voor. Beide zijn uitgebeeld als uil, maar verder lijken ze niet op elkaar. Overigens komt in beide stripseries de malafide dokter Panacée voor, die in de tussenliggende zestien jaar nauwelijks van uiterlijk is veranderd. In Panda en de meestermunter (PV143, 1978) treedt de grootondernemer Maximus voor het eerst op. Hij zal in meerdere latere verhalen een belangrijke rol spelen, zij het niet in deze band. Wie wel weer terug is, is de milieuactivist Sijmen Sermoen, geïntroduceerd in Panda en de beterweter (PV145, 1979).
In de Panda-verhalen speelt de actualiteit nooit echt een rol. Wel wordt de tijdgeest erin weerspiegeld. Zo was tot 1960 de sfeer van wederopbouw vaak te proeven, bijvoorbeeld in Panda en de meester geleerde (PV17, 1950), waarin professor Kalker een verpakkingsmachine uitvindt om de export te stimuleren. Aan de verhalen van Piet Wijn zijn de jaren zestig en zeventig voorafgegaan, wat te merken is aan de kritiek op uitwassen van het kapitalisme en op gezagsmisbruik. In Panda en de sofnarren (PV144, 1979) breekt er bijvoorbeeld een revolutie uit tegen een koning die pret verbiedt. Vaak combineert Wijn zijn kenmerkende sprookjesachtige sfeer met zorg voor het milieu. Wel lijkt hij te vinden dat milieuactivisme ook te ver kan gaan, zoals blijkt uit het verzet dat Panda heeft tegen sommige plannen van Sijmen Sermoen.
Het eerste verhaal uit deze band, Panda en de oproerkraai (PV157), is een voorbeeld van een verhaal met antiautoritaire tendensen. Hierin wordt de ongelijke relatie tussen Panda en zijn bediende Jollipop aan de kaak gesteld. Jollipop wordt meester in plaats van knecht, een omkering die bewerkstelligd wordt door een 'breinwasser', uitgevonden door professor Kalker. Deze uitvinding lijkt op 'de rare uitvinding' uit
het gelijknamige Tom Poes-verhaal (BV8, 1942), die Toonder overigens ook al had gebruikt in Uk en Puk (FIV18, 1936). Vermeldenswaard is dat de relatie tussen Panda en Jollipop al bij hun eerste kennismaking in 1951 op de hak werd genomen (Panda en de meesterbediende, PV20). Voordat Jollipop in dienst trad, moest Panda eerst bewijzen hem waard te zijn.
In Panda en de dromenhandel (PV158) past Wijn een andere omkering toe. Speelden vorige verhalen zich vaak af in een sprookjeswereld, hier kom je daarin pas terecht na inname van droomwater. De getoonde sprookjeswereld is niet reëel, zoals Panda tot zijn schade ondervindt. Verslavende middelen vormden twee jaar eerder ook al het thema in Panda en de meesterverjonger (PV150, 180).
In Panda en de noodklokken luider (PV159) zoekt Panda de klepel van een noodklok, samen met Boffer, die hij nog kent als 'de ongelukszoeker' (PV140, 1977). Ze vinden de klepel in het exotische land Docilië. Daar laat de Grote Meester iedereen in het noodlot geloven, zodat hij aan de macht kan blijven.
In Panda en de meesterkoekenbakker (PV160) keren de Diepgangers terug. Deze onderaardse wezentjes traden een jaar eerder voor het eerst op in Panda en de groenwoeker (PV154)), waarin ze met goede bedoelingen het milieu probeerden te redden. Nu willen ze samen met Sijmen Sermoen de macht overnemen aan de oppervlakte. Dat denken ze te bereiken met behulp van krachtkoeken, maar het zijn vooral anderen die hierdoor kracht krijgen. Dit gegeven doet sterk denken aan Holle Pinkel en de groeikoeken (1962), waarin dieren groter worden door het eten van koeken van ondergronds levende kabouters.
De titel van het volgende verhaal De nieuwe Ijstijd is een knipoog naar het gelijknamige Tom Poes-verhaal (BV27, 1947), waarin professor Sickbock een klimaatverandering veroorzaakte. Overigens was professor Lupardi uit Kapitein Rob de eerste geleerde die dit hoogstandje klaarspeelde (Het Pinguïneiland van Professor Lupardi, 1946). Bij Panda vindt professor Kalker een weermachine uit die koude lucht aanzuigt.Daarop komt een immigratiegolf op gang vanaf de Noordpool, onder wie de ruige achterneef van graaf Hannibal, Hannibal de Harige.
In Panda en de dolle delver (PV162) treedt Panda in dienst bij Oom Potter, die geïntroduceerd werd in Panda en de meesterschraper (PV152, 1980). Ze gaan een goudschat zoeken die te vinden is bij een trollenvolk. Panda is de enige die zuiver genoeg lijkt om het zware goud te tillen. Piet Wijn had een zwak voor trollen en daarop lijkende wezens en tekende in dezelfde tijd (1982-'84) Trollen Verhaaltjes voor het weekblad Jippo op tekst van Hans Hoekstra en Patty Klein.
Panda en de stuipen jager (PV163) brengt Panda en verzekeringsagent Simon Secuur in het verre oosten waar een wapenwedloop gaande is tussen een noordelijk en een zuidelijk land. Panda probeert ze te bewegen tot ontwapening. Uiteindelijk blijken zijn goede bedoelingen te stranden, zoals in meer verhalen het geval is.
Dick de Boer