‹ Terug naar overzicht

Nu begrijpt u wat ik bedoel! (deel 3)

Staat: nieuw
Uitgever: Pas Producties, Druten
ISBN: 9789083040639

Aanvullende informatie

Inleiding

De David van Michelangelo, de koralen van Bach, de werken van Shakespeare en de
Nachtwacht van Rernbrandt, meesterwerken ontsproten aan het brein van grote kunstenaars,
het resultaat van een idee, een geestelijke vonk, wat in de volksmond inspiratie wordt
genoemd. Maar, zoals Godfried Bomans al opmerkte, er is geen inspiratie, alleen maar
transpiratie. En inderdaad, na het oorspronkelijke idee begint het harde werken, de noeste
arbeid waardoor een ongepolijste steen verandert in een fonkelende diamant die de tand
des tijds kan doorstaan. Beslissen wanneer je moet stoppen met dit proces is het kenmerk
van de grote kunstenaar. Het moment waarop de schrijver zijn pen, digitaal of anderszins,
neerlegt, de schilder terugtreedt van het doek, de beeldhouwer de beitels neerlegt en de
componist stopt met zijn notatie, is beslissend voor het eindresultaat. Wat we nu hebben
van de grote meesters - of om met Terpen Tijn te spreken de 'Onsterfelijken' - werd bepaald
op het moment dat ze hun werk beëindigden.

Soms krijgt een kunstenaar de kans zijn eigen werk nadien te herzien. Die kans werd Marten
Toonder meerdere malen geboden. Dat was voor het eerst het geval bij het verschijnen van
de Literaire Reuzenpockets. de boekenreeks die uitgeverij De Bezige Bij van de financiële
ondergang redde, voor het laatst bij het maken van de integrale reeks voor uitgeverij Panda.
Kortom, en dat is vrij uniek, van Toonders oeuvre hebben we een eerste uitgave, laten we
die de oerversie noemen, en een finale, laten we die de definitieve versie noemen. Toen in
2012 Jack Didden en Paul Verhaak hierover spraken werd een idee geboren: zou het niet
fascinerend zijn om die twee versies te vergelijken? Wat zouden de belangrijkste verschillen
zijn? Deze hoofdvraag leidde natuurlijk onmiddellijk tot allerlei andere vragen en hypotheses.

Wat heeft Toonder, al dan niet na overleg met of op voorspraak van anderen, gewijzigd,
weggelaten, toegevoegd? Zou het zo zijn, wat niet onwaarschijnlijk leek, dat de eerste pakweg
dertig verhalen die nog erg kinderlijk zijn, drastisch zijn herschreven, terwijl de laatste
dertig, toen hij op het hoogtepunt van zijn literaire kunnen was, vrijwel ongewijzigd zijn
gebleven? Een andere gedachte was dat Toonder waarschijnlijk alle openingszinnen van de
afleveringen had moeten veranderen als gevolg van het feit dat ze niet langer dag na dag in
de krant, maar onder elkaar in een boek verschenen. Andere vragen die we hadden waren:
hoe groot was de corrigerende invloed van broer Jan Gerhard op de uiteindelijke tekst? Uit
de correspondentie tussen beide broers blijkt immers dat Jan Gerhard een belangrijke rol
speelde in de totstandkoming van verscheidene, wellicht alle, LRP-uitgaven. Hoe zat het
precies met de rol van diverse studiomedewerkers? Waarom zijn bepaalde verhalen nooit
eerder in druk verschenen?

We besloten dat alles te gaan onderzoeken. Dat bleek eenvoudiger gezegd dan gedaan.
Allereerst moesten we de teksten hebben van de dagbladuitvoering en die van de Pandareeks.
Dat laatste was niet moeilijk, want Jack had de veertig folianten thuis in zijn boekenkast
staan. Het eerste was een stuk lastiger. Zelf hadden we een vrij uitgebreide collectie van
met name de nieuwere verhalen uit de krant, maar juist in het oude werk zaten vele gaten.
Gelukkig had Paul goede contacten met de erven Toonder die al een deel van onze lacunes
konden opvullen. Via hen werd ook contact gelegd met Louise Geesink, een dochter van
Joop Geesink, met wie Toonder in de oorlogsjaren de Geesink-Toonder-Teekenfilmproductie
had opgericht. Ze beschikte over alle oorlogsafleveringen van de Tom Poes-strip uit de
Telegraaf, in mint-conditie. Deze bleken van Joop Geesink zelf afkomstig te zijn. We kregen
ze voor onbepaalde tijd in bruikleen.

Ook museum De Bommelzolder was een schier onuitputtelijke bron van oorspronkelijk
materiaal: dozen vol krantenknipsels werden versjouwd om gescand en gedigitaliseerd te
worden. Dat waren niet alleen de oorspronkelijke dagstrips. maar ook alle herhalingen als
krantenstrip van verhalen na 'Het einde van eindeloos', in de periode 1986-1998: 62 verhalen
zijn in die tijd opnieuw in diverse kranten verschenen, sommige zelfs twee keer.

De laatste overgebleven 'gaatjes' werden opgevuld met bijdragen van diverse Bommel-
verzamelaars en op een goede dag was de collectie compleet.

Er zijn een kleine 600 verhalen gescand: de originele krantenstrips. de herhaalverhalen. de
LRP-uitgaven van De Bezige Bij, de oblong-uitgaven van Het Stripschap en de definitieve
integrale uitgave van uitgeverij Panda. We hadden van meet af aan besloten de Blauwe
Reeks van De Bezige Bij niet in het onderzoek te betrekken, omdat dit niet een uitgave
betreft waarin Toonder zelf de eindredactie had: dat was immers het kernpunt van ons
onderzoek. Bovendien was deze uitgave toen (2013) nog verre van compleet. In de loop
van het onderzoek bleek het evenwel nuttig om af en toe ook deze uitgave te raadplegen.

Het scannen van deze enorme berg knipsels en het leesbaar maken van de teksten met
OCR-technieken nam vervolgens ruim een jaar tijd in beslag.

Toen kon, eind 2014, het echte werk beginnen en al snel bleek dat het toch wel heel veel tijd
ging kosten om 177 verhalen grondig te analyseren. Een tiental andere Bommelliefhebbers
wilde graag meewerken aan dit project maar het merendeel - eenmaal doordrongen van
het massale ploeterwerk - haakte vrij snel af, ondanks de betoonde goede wil. Alleen Erik
Können deelde van meet af aan ons enthousiasme en ging onverdroten aan de slag. Vandaar
dat ook zijn naam op de omslag van dit boek prijkt.

Het boek dat voor u ligt is het product van negen jaar noeste arbeid van deze drie overgebleven
Bommelliefhebbers. Van meet af aan was duidelijk dat Erik grote affiniteit had met diverse
oudere verhalen; het leeuwendeel van deze verhalen uit de jaren 40 en 50 is dan ook door
hem geanalyseerd, bewerkt en van commentaar voorzien. De verhalen uit de jaren 60 waren voornamelijk Pauls aandachtsgebied: precies de periode waarin hij leerde lezen en
schrijven en kennisnam van de lotgevallen van een heer. De laatste periode ten slotte, de
Ierse, werd voornamelijk door Jack onder handen genomen, mede geholpen door zijn ruime
kennis van de Engelse taal.

Voor de delen 1 en 3 kregen we uit geheel onverwachte hoek versterking. Kort na het
verschijnen van deel 2 ontvingen wij een mail van een enthousiaste lezer, Paul Kattestaart.
Hij attendeerde ons op allerlei foutjes. Deze oplettende lezer bleek vervolgens zowaar
bereid om alle nieuw te verschijnen teksten kritisch tegen het licht te houden. Paul is tekstschrijver
en eindredacteur van beroep en heeft dus een goed oog voor onvolkomenheden en taalfouten.
Wij zijn hem voor zijn bijdrage zeer erkentelijk. Dit neemt niet weg dat - mochten er nog
fouten in de tekst staan - uiteraard wij hiervoor verantwoordelijk zijn en niet Paul Kattestaart.

Wij willen besluiten met de opmerking dat het verschrikkelijk veel werk was, maar tegelijk
dat het ook verschrikkelijk leuk was om alle verhalen nog eens extra grondig te lezen en zo
allerlei verrassende ontdekkingen te doen.

Een greep uit de bevindingen:

- Het aantal wijzigingen in de tekst overtrof onze verwachtingen vele malen.

- Het aantal wijzigingen was ongelijk over de verhalen verdeeld.

- Het totale aan woorden is sterk gereduceerd om tot een sobere en leesbare tekst te komen.

- Soms gaat de reductie ten koste van sappige oorspronkelijke passages.

- Veel vaker dan verwacht moesten er discrepanties tussen tekst en tekeningen worden
gladgestreken. Soms ging het om kleine fouten, zoals links-rechtsverwisselingen, soms om
wezenlijke missers.

- Ook fouten in de plot/de verhaallijn waren in de oerversie meer dan eens aanwijsbaar.
Soms bleken die maar nauwelijks te herstellen. De krantenlezer leest er gemakkelijk over-
heen, maar in een boek wordt dat anders. Dit fenomeen verwoordt Toonder zelf ook in de
Bommelbibliografie van Henk Mondria:

Wanneer ik na veel gezwoeg mijn strook klaar heb en van een
tekst voorzien, dan heb ik geen tijd om het voortbrengsel in
een la te leggen om het later nog eens te bekijken. Het moet
naar de krant. Een kant en klaar verhaal bestaat nooit: alleen
maar dagfragmenten. Het komt dan ook niet zelden voor dat
ik halverwege ontdek dat ik een lelijke fout in de opzet heb
gemaakt, iets belangrijks heb weggelaten of iets onbenulligs te
veel aandacht heb gegeven. Vaak moet, door dergelijke nodeloze
oorzaken, de hele loop van de geschiedenis veranderd worden.
Soms blijkt, dat het verhaal er beter door is geworden, maar
het gebeurt vaker dat de oppervlakkigheid van deze manier
van werken de kwaliteit geschaad heeft. Wanneer de verhalen
later in boekvorm uitkomen, is er een kans de ergste fouten te
herstellen. Ik maak daar dan ook gretig gebruik van. Het merk-
waardige is echter, dat vele critici dit sterk afkeuren. Ze schrijven
dan zoiets als: niet alleen de tekeningen zijn te klein afgedrukt,
de teksten zijn nog verminkt ook.'

- Een soepele overgang tussen pagina's in een boek vraagt meermalen om aanpassing van
begin- en/of eindzinnen van de oorspronkelijke afleveringen in de krantenversie.

Wij zijn van mening dat dit boek iets toevoegt aan het nog steeds groeiende corpus van
secundaire literatuur over een belangrijke Nederlandse auteur van na de Tweede Wereld-
oorlog. Meer nog dan dat hopen wij dat u veel plezier beleeft aan deze drie boeken.

Jack Didden & Paul Verhaak

Afbeeldingen

6LfXCtQZAAAAACfehZwS12RYNcGbtmv3icZDON0b