‹ Terug naar overzicht

Avonturen van Tom Poes serie uitgeverij Panda deel 23

Staat: nieuw
Uitgever: Uitgeverij Panda, Den Haag
Uitgifte: Jun 2011
ISBN: 978 90 6438 302 1

Aanvullende informatie

Vanaf 6 februari 1933 publiceerde de toen twintigjarige Marten Toonder zijn eerste stripverhaal: Bram’s avonturen. De held van het verhaal was een simpel getekend figuurtje, de behaarde Bram Ibrahim. Marten deed vanaf dan flink wat tekenervaring op, omdat hij was gaan werken bij de Nederlandse Rotogravure Maatschappij in Leiden. Deze drukkerij produceerde en drukte veel tijdschriften.
Van 1933 tot 1940 tekende Toonder honderden stripafleveringen, illustraties en mopjes, voor allerlei bladen in Nederland, België en zelfs Luxemburg. In maart 1934 wist de jonge kunstenaar in spe de van het witte beertje Thijs IJs geplaatst te krijgen in het Nieuwsblad van het Noorden en het Haarlems Dagblad. Deze ondertekststrips – steeds een plaatje, met daaronder tekst – werden geschreven door Martens broer Jan Gerhard, door hemzelf getekend en door zijn vrouw Phiny Dik in inkt gezet.
Toen de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken, werd het moeilijker stripverhalen gepubliceerd te krijgen. Een ruim inkomen zat er in die eerste oorlogstijd dan ook niet in voor het jonge stel. Marten wist evenwel zijn toegenomen tekenervaring in te zetten voor het illustreren van boeken. Tussen 1938 en het eind van de oorlog maakte hij voor zo’n veertig boeken de prachtigste illustraties, voor stofomslagen, boekbanden en als opluistering van de verhalen zelf. Phiny Dik – zij had voor haar publicaties haar eigen naam verrijkt met een ‘c’ en noemde zich daarin Phiny Dick - schreef in diezelfde periode dertien kinderboeken en ook zij illustreerde er vele.
Eind 1940 ging Marten met zijn tekenmap onder de arm naar de plaatsvervangend hoofdredacteur van het dagblad De Telegraaf, waar hij onder meer tekeningen van een leuke witte kater toonde. De hoofdredacteur wilde het wel proberen en vanaf 16 maart 1941 stond het stripfiguurtje, dat door Phiny Tom Poes was gedoopt, in deze krant en in haar zusterblad De Courant – Het Nieuws van de Dag. Het eerste verhaal werd na zeven weken gevolgd door een tweede en in het derde verhaal verscheen Ollie B. Bommel op het toneel. Hun gezamenlijke avonturen liepen vanaf dat ogenblik onbelemmerd door tot 20 november 1944.

Na de bevrijding duurde het tot 10 maart 1947 voordat er weer nieuwe avonturen van Tom Poes en heer Bommel te lezen waren in Nederlandse kranten. Toonder sloot met twee dagbladen een overeenkomst, met de Volkskrant en met de Nationale (later: Nieuwe) Rotterdamse Courant. Vanaf dat moment maakten de beide striphelden een gestage ontwikkeling door.

Naast de productie van de ondertekstverhalen voor de kranten, waren inmiddels ook ballontekstverhalen bedacht, geschreven en getekend. Natuurlijk kon Toonder dat niet allemaal alleen doen. In de oorlog al, had hij medewerkers aangetrokken, die bij hem het vak leerden en die hem assisteerden bij het uitwerken van de dagbladstrips, bij het ontwerpen en tekenen van de merchandising en bij het bouwen van zijn Marten Toonder Studio’s in de jaren daarna. Daar waren tientallen schrijvers en tekenaars bezig om verhalen te maken, niet alleen van Tom Poes, maar ook van Panda, Kappie, koning Hollewijn, Eric de Noorman, Adam van de Eilanden en vele andere strips. De Studio’s werden, onder Toonder leiding, een broedplaats voor jong talent.

Vanaf 1945 verschenen veel nieuwe Tom Poes verhalen, gemaakt voor allerlei tijdschriften, zoals Ons vrije Nederland, Zondagsvriend, Kleine zondagsvriend, Tom Poes weekblad, De spaarpost, Pum Pum, Wereldkroniek en AVRO radiobode, terwijl in Denemarken, Zweden, Noorwegen, België en Groot-Brittanië de oude strips werden herplaatst. Het familieblad Revue was een van de tijdschriften die graag nieuwe Tom Poes-verhalen wilde hebben en van 1957 tot 1966 verscheen er elke week een pagina-grote aflevering van Tom Poes op de achterkant van dit weekblad. Hiervoor werden bestaande ondertekstverhalen uit de dagbladen en uit andere weekbladen omgewerkt, of werden nieuwe verhalen speciaal voor Revue geschreven en getekend. In totaal zijn er 23 verhalen en een slotaflevering gepubliceerd, in de prachtigste kleuren. De Revue-lezers werden elke week weer verrast met een schitterende Tom Poes-plaat.

De bewerking van bestaande verhalen en het schrijven van nieuwe voor Revue werd gedaan door Jan Gerhard Toonder, Harry van den Eerenbeemt en Lo Hartog van Banda, in samenwerking met Marten Toonder. De pagina-opzet van de verhalen werd verzorgd door Cees van de Weert, Wim Lensen en Ben van ’t Klooster.
De potloodtekeningen werden gemaakt door Wim Lensen, Frits Godthelp, Ben van ’t Klooster en een paar keer door Frits Kloezeman. Het inkten van de tekeningen kwam voor rekening van Wim Lensen en Frits Godthelp. Tot slot werden de platen ingekleurd door meester-schilder Wim Lensen en zo nu en dan door Richard Klokkers.

Voor de huidige uitgave in boekvorm kon geen gebruik worden gemaakt van de originele platen, omdat deze tijdens een felle brand in het Kasteel Nederhorst, waar Toonder Studio’s waren gevestigd, in januari 1971 verloren zijn gegaan. Door toeval zijn slechts drie originele platen bewaard gebleven en deze zijn opgenomen in band 25. De strippagina’s zijn nu digitaal gescand uit de beste exemplaren van het weekblad Revue, waardoor de authentieke sfeer bewaard is gebleven. Waar nodig konden fouten in het oorspronkelijke drukwerk digitaal worden hersteld, zoals kleuren die niet goed op stand werden gedrukt, zetfouten en buiten de kaders lopende of onderling verwisselde teksten.
Een door Dick Matena verworpen versie voor de omslagillustratie is opgenomen op bladzijde 136.

De redactie.

Afbeeldingen

6LfXCtQZAAAAACfehZwS12RYNcGbtmv3icZDON0b